Een cochleair implantaat is een apparaat dat aan dove kinderen en volwassenen de mogelijkheid biedt weer iets te horen. Dit gebeurt doordat het CI de functie van de zintuigcellen in een beschadigd binnenoor overneemt en de intact gebleven gehoorzenuw direct elektrisch stimuleert.
Een cochleair implantaat bestaat uit een uitwendig en een inwendig (geïmplanteerd) gedeelte (zie afbeelding). Tijdens een operatie wordt het inwendig gedeelte geplaatst, het uitwendig gedeelte wordt enkele weken na de operatie aangesloten. De microfoon van het uitwendige gedeelte vangt de geluiden op en zendt de informatie naar een spraakprocessor, die het geluidssignaal omzet in elektrische pulsen. Deze pulsen worden via een snoertje overgebracht naar een zendspoel. Deze zendspoel maakt met behulp van een magneet contact met een ontvanger onder de huid op de schedel.
De ontvanger geeft het elektrisch signaal vervolgens door aan de elektrode, die tijdens een operatie is ingebracht in het binnenoor (het slakkenhuis of de cochlea). De elektrode geeft elektrische pulsen af, die opgevangen worden door de nabijgelegen zenuwuiteinden van de gehoorzenuw. De gehoorzenuw geeft op zijn beurt het signaal door naar de hersenen. Voorwaarde voor het succesvol toepassen van een CI is dus dat de gehoorzenuw en de daarachter liggende zenuwbanen goed functioneren.
Met een CI kunnen zowel zachte als harde geluiden en spraak worden waargenomen. De kwaliteit van de geluids- en spraakwaarneming is echter anders dan bij goedhorenden. Dat is logisch, omdat goedhorende mensen over ongeveer 3.000 zintuigcellen beschikken om geluidssignalen door te geven aan ca. 30.000 zenuwuiteinden. Bij een CI wordt het geluid eerst omgezet in een elektrisch signaal en wordt de functie van de 3.000 zintuigcellen overgenomen door maar een beperkt aantal elektroden (maximaal 22). Desondanks kan belangrijke informatie toch worden overgedragen aan de gehoorzenuw.
youtubefilmpje over de werking van de CI. (excuus voor het kwaliteit van het geluid)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten